Op doordeweekse dagen gaat de wekker standaard om half zeven. In het weekend gaat het belletje uit. Symbolisch dan. Helaas is het voor-dag-en-dauw-wakker schema er dermate goed ingeramd dat echt uitslapen op een zaterdag of zondag er eigenlijk niet meer in zit. Het is meer: wakker worden om half zeven en blijven liggen tot half negen. Niet meer en niet minder.
Maar goed, het is een doordeweekse dag en dat ding gaat weer af. Vriendlief springt onder de douche en ik besluit deze keer ook uit onze troon te rollen. Wij hebben zo’n bijna eng hoog Amerikaans bed waarbij je benen boven de grond blijven bungelen als je op het randje zit. Dit in combinatie met achttien kussens en witte krakende lakens; is het net een troon, waar ik – naar mijn mening heel begrijpelijk – zo rond zonsopgang vaker in blijf liggen dan eruit stap. Maar, ik hijs mezelf in sporttenue en samen trekken we een Citibike uit de schappen. Hup-hup en al taxiontwijkend fietsen we naar het werk. Een kus, een zwaai en gehuld in loei strakke sportbroek – altijd makkelijk – loop ik vervolgens met een beker koffie richting huis. De toeristen liggen nog te slapen en de straten zijn op dit tijdstip gevuld met echte hardcore werkende New Yorkers: mannen met oncharmante laptoptassen in oversized pakken – serieus, Harvey Specter is gebaseerd op pure leugens, niks Italiaans maatpak hier in het financiële walhalla -, vrouwen op sneakers en stewardess-hoogte hakjes in de handtas – een designer, dat dan weer wel – en veel – heel veel – sportpakken, groene sapjes en allen met een telefoon geplakt in rechter- of linkerhand.
Ik loop langs een ruit en mijn spiegelbeeld lijkt erop te duiden dat ik aardig in dit vroege plaatje pas: felgekleurde sportbroek, koffie met groen zeemeermin label, zonnebril en in mijn rechterhand een telefoon. Mijn geluidsoortjes geleiden echter geen early conference calls of mobiele contract besprekingen, maar Marco Borsato ‘fluistert zachtjes in mijn linkeroor’. En nog voordat deze knaller van een hit tot een climax kan komen, klapt er een heetgebakerde Amerikaan – type: te groot pak plus te groot formaat laptoptas – frontaal tegen me op. Ik red net mijn telefoon, mijn oortjes vliegen uit en Marco’s stem maakt plaats voor een snoeiharde en bulderende ‘FUCK YOU BITCH!’. Ik verstijf en met grote ogen en open mond sta ik midden op het kruispunt. De narcotische stand wordt doorbroken door een razend claxonnerende taxichauffeur en ik herpak mezelf. Deze vent heeft het waarschijnlijk erg zwaar, staat op het punt staat z’n baan te verliezen en is in de stress de bloeddrukverlagers vergeten. Al relativerend zet ik deze hectische wandel naar huis voort, en bedenk me dat dit eigenlijk al de tweede keer deze vierentwintig uur is dat ik me begeef in een frontale botsing.
Gisteravond liep ik namelijk – weer starend naar telefoon geplakt in hand – een mega-cool-moet-je-zijn-geweest restaurant binnen. Zo’n plek waar het aardedonker is, de mensen meer drinken dan eten en waar menig filmster kan worden gespot. Gehaast op te hoge hakken, trippel ik naar binnen en hetzelfde gebeurt. Alleen ben ik nu de aanstichter. Met een knal bots ik tegen een telefonerende hippe vogel op. Zijn telefoon schiet omhoog en nog net op tijd graait deze meneer met blond getoupeerde coupe zijn telefoon uit de lucht. Hij verontschuldigt zich – zonder reden -charmant, ik bied ook meermaals mijn excuses aan en ik zet een stuk of vier stappen verder. En hetzelfde wat nog geen twaalf uur later zou gebeuren, gebeurt nu ook. Ik verstijf. Ik heb grote ogen en denk: ‘Nee. Dit. Is…ROD STEWART!’ Mijn oma is groot fan en heel even twijfel ik of ik een foto zal maken. Ik besluit van niet, maar heb uiteraard een goeie binnenkomer aan tafel: ‘Sorry dat ik –weer – te laat ben, maar Rod stond in de weg…’.
Wat een stad is dit toch.
Wil jij meer Bo Mulder? Volg haar op haar website of Instagram!
Fashion foto’s: Renske Gosselink